Zondagmorgen 2 februari luisterde ik naar het onvolprezen radioprogramma Vroege Vogels. Daarin komt elk uur de fenolijn voorbij, waarop mensen uit het hele land inbellen en hun waarnemingen delen.
Deze keer viel het mij op dat vele gingen over het voorjaar, terwijl dat nog heel ver weg lijkt. Men signaleerde ‘een nest met jonge Turkse tortels’, de eerste krokussen, de gele winterakoniet, een bloeiende hazelaar, een kwinkelerende merel en hazen met duidelijk de lente in hun bol. Hoe moesten die ieniemienie tortels de nog aanwezige nachtelijke vrieskou overleven, vroeg ik mij af. Zelf slaap ik nog onder twee dekbedden en kijk ’s morgens bibberend uit het raam. Maar toen ik in de afgelopen dagen buiten liep en goed om me heen keek, vielen me inderdaad tekenen van de aankomende lente op. De hemel geeft een helderder tint blauw. Een winterzonnetje, hoe mager ook, voelt al warmer. Dagelijks is het langer licht en het licht is anders, witter. In het park spotte ik de winterakoniet.
De lente begint zich daadwerkelijk te roeren in mijn hoofd, en ook in m’n buik met de mij bekende schrijfkriebels. Dan dansen de buikmuizen hun wiepertjesdans, zeg ik weleens. Hoofd en buik werken dan samen om te komen tot – in dit geval – haiku, korte Japanse gedichtjes. In haiku leg ik mijn waarnemingen vast. En zo ontstaat mijn hoogstpersoonlijke fenolijn.
Onder ‘Haiku’ staan drie nieuwe lente-haiku te lezen.
Romee
12 februari 2025 @ 14:33
Wat een spoot van haiku’s, prachtig, aan tellen kom ik helemaal niet toe, eigenlijk niet zo belangrijk.
Bernique
12 februari 2025 @ 18:10
Ha Romee, dank je. Je vertelt me vast nog wel een keer wat je bedoelt met ‘spoot’? 😉